Private Client Services newsletter November 2017
Huwelijkscontract: finaal verrekenbeding en verblijvingsbeding onder last geviseerd in Vlaanderen
U heeft er mogelijks al van gehoord of zelf eentje in uw huwelijkscontract staan: een finaal verrekenbeding of een verblijvings- of keuzebeding onder last. Deze bedingen hebben gemeen dat ze de langstlevende echtgenoot zoveel mogelijk beschermen door hem/haar een groot deel van het vermogen (of zelfs het gehele vermogen) toe te kennen en dat ze tegelijk het fiscale prijskaartje reduceren.
Nemen we eerst het finaal verrekenbeding (ook wel “alsof-beding” genoemd). Dit wordt toegevoegd aan een stelsel van scheiding van goederen. Er is dan geen gemeenschappelijk vermogen, maar enkel de eigen vermogens van beide echtgenoten. Indien de echtgenoten meer solidariteit tussen hen willen creëren, doch zonder hun stelsel van scheiding van goederen op te geven, kunnen zij ervoor kiezen een “finaal verrekenbeding” toe te voegen. Dit houdt in dat tijdens het huwelijk het stelsel van scheiding van goederen blijft bestaan, maar dat bij ontbinding van het huwelijk wordt “verrekend”. De echtgenoten kunnen bv. bepalen dat bij overlijden van één van hen, alle aanwinsten van het huwelijk (meestal overwegend beroepsinkomen) volledig toekomen aan de langstlevende echtgenoot. Dit kan een gewenste correctie zijn indien de ene echtgenoot meer verdiende, en de andere echtgenoot bv. het huishouden op zich nam.
Technisch gezien ontstaat er op moment van overlijden van de echtgenoot die meer verdiende, een “verrekenschuld” (bv. ten belope van diens aanwinsten). Deze schuld kan in de aangifte van nalatenschap als passief worden afgetrokken. Hierover wordt dan geen erfbelasting gerekend. Bij het overlijden van de tweede echtgenoot is wel erfbelasting verschuldigd over wat werd verkregen door de verrekening, tenzij een verdere planning hieromtrent werd opgezet. De aftrek van de schuld was al langer een doorn in het oog van VLABEL: VLABEL aanvaardde deze aftrek niet. Keer op keer werd VLABEL echter in het ongelijk gesteld door de rechtbanken, tot zelf Cassatie toe.
Een verblijvingsbeding onder last (ook wel “langst leeft, al heeft” genoemd) volgt hetzelfde principe, maar in een stelsel van gemeenschap. Hier is er dus wel een gemeenschappelijk vermogen, dat dan volledig wordt toegekend aan de langstlevende echtgenoot. Zonder toevoeging van de last zou bij het overlijden van de eerste echtgenoot diens helft van de gemeenschap worden belast met erfbelasting, en bij het overlijden van de langstlevende zou de hele gemeenschap nog een keer worden belast. De last voorziet echter dat de langstlevende een schuld heeft aan de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot ten bedrage van de helft van de gemeenschap. Deze schuld kan worden afgetrokken als passief in diens nalatenschap. Hierdoor is bij het eerste overlijden erfbelasting over de helft van de gemeenschap verschuldigd, en bij het tweede overlijden ook over de helft (en niet over de hele gemeenschap).
VLABEL heeft al in 2016 een standpunt ingenomen inzake de aftrek van de schuld die minder voordelig was dan voorheen, maar waardoor toch in de meeste gevallen een dubbele belasting werd vermeden.
Nu ligt er een wijziging van de Vlaamse codex fiscaliteit (VCF) voor die beide bedingen veel minder aantrekkelijk maakt, en waardoor de schulden niet meer in aanmerking zullen worden genomen als passief voor de berekening van de erfbelasting. Bij een finaal verrekenbeding zal er dus erfbelasting worden verschuldigd over wat de langstlevende verkrijgt ten gevolge van de verrekening. Bij het verblijvingsbeding onder last zal de helft van de gemeenschap worden belast met erfbelasting bij het eerste overlijden, en bij het overlijden van de langstlevende zal de hele gemeenschap nog een keer worden belast.
Deze wijziging aan de VCF is reeds goedgekeurd door de Vlaamse ministerraad en zal hoogstwaarschijnlijk binnenkort ook door het parlement gestemd worden. Wanneer u dus dergelijk beding in uw huwelijkscontract heeft staan kan het nuttig zijn dit te laten herbekijken zodat het geen ongewenste fiscale gevolgen kan hebben.