Vergoedingsregels tussen echtgenoten: Hof van Cassatie verduidelijkt wanneer er sprake is van ‘onomkeerbare vermenging’ van eigen met gemeenschappelijke gelden
Private Wealth Tax Alert – 19 april 2022
Vergoedingsregels tussen echtgenoten: Hof van Cassatie verduidelijkt wanneer er sprake is van ‘onomkeerbare vermenging’ van eigen met gemeenschappelijke gelden.
Het Hof van Cassatie besluit bij arrest van 17 maart 2022 dat wanneer tijdens het huwelijk vermenging plaatsvindt van eigen gelden met gemeenschapsgelden én er nadien vanuit diezelfde rekening gemeenschappelijke kosten worden betaald, hieruit het feitelijk vermoeden mag afgeleid worden dat de gelden op onomkeerbare wijze werden vermengd. Als gevolg daarvan zal een vergoeding ten gunste van het (verarmde) eigen vermogen moeten worden voorzien door het (verrijkte) gemeenschapsvermogen.
Echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel beschikken over drie onderscheiden vermogens, t.w. het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen (artikel 1398 Oud Burgerlijk Wetboek). Vaak vinden er tussen deze vermogens tijdens het huwelijk verscheidene vermogensverschuivingen plaats, zonder dat er door de echtgenoten wordt stilgestaan bij het eigen, dan wel gemeenschappelijk karakter van deze gelden.
Op moment van de ontbinding van het huwelijk, ongeacht of deze plaatsvindt door echtscheiding of door het overlijden van één van beide echtgenoten, zal een vereffening-verdeling van de bestaande gemeenschap worden opgemaakt. Zowel de verrijking als verarming van het gemeenschappelijk vermogen en de daarmee overeenstemmende verrijking of verarming van het eigen vermogen, dienen gecorrigeerd te worden.
Artikel 1434 Oud Burgerlijk Wetboek hanteert een vergoedingsmechanisme waarbij het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd is ten belope van “de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten”.
Het Hof van Cassatie besliste bij arrest van 2011 dat het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd is, telkens wanneer eigen gelden in dit gemeenschappelijk vermogen zijn terecht gekomen, en dit ongeacht hoe de gelden op een later moment worden aangewend. De loutere opname van de eigen gelden in het gemeenschappelijk vermogen volstaat aldus als vergoedingsgerechtigd feit. De echtgenoot die een vergoeding vordert ten laste van het gemeenschappelijk vermogen moet van deze vermenging het bewijs leveren. Hij moet het eigen karakter van de gelden bewijzen én de opname ervan in het gemeenschappelijk vermogen aantonen. Bijkomend bewijzen dat de gemeenschap voordeel heeft gehaald uit deze stortingen is niet nodig.
In het eerdere arrest van 4 september 2020 besliste het Hof van Cassatie nog dat de loutere omstandigheid dat tijdens het huwelijk eigen gelden zijn terechtgekomen op een gemeenschappelijke bankrekening -hetzij op naam van beide echtgenoten, hetzij op naam van één van beide echtgenoten – niet volstaat om op voldoende wijze een onomkeerbare vermenging tussen eigen en gemeenschapsgelden aan te tonen. Noteer dat eigen gelden niet onmiddellijk hun eigen karakter verliezen wanneer zij het voorwerp uitmaken van een storting op een rekening waarop ook gemeenschappelijke gelden staan. De vermenging van de eigen gelden met gemeenschapsgelden moet namelijk onomkeerbaar zijn ingevolge bewerkingen op de bankrekening, zodat de eigen gelden daadwerkelijk in het gemeenschappelijk vermogen zijn terechtgekomen en niet langer individualiseerbaar zijn.
In de praktijk was het, in navolging van dit arrest, niet altijd duidelijk op welke wijze de vermenging van eigen en gemeenschapsgelden kan worden aangetoond, alsook wanneer en op welke wijze kan worden onderbouwd dat bepaalde gelden hun eigen karakter al dan niet hebben verloren omdat ze niet langer individualiseerbaar zijn (zie bv. C. DE WULF, “Vergoedingsrekeningen – Het bewijs van het “in de gemeenschap vallen”, zoals bedoeld in artikel 1434 BW”, T. Not., 2021, nr. 2, p. 177-182). Het arrest van het Hof van Cassatie van 17 maart 2022 verduidelijkt dit nu. Het Hof verheldert dat de vermenging van eigen gelden met gemeenschapsgelden onomkeerbaar moet zijn ingevolge de bewerkingen op de bankrekening, zodat de eigen gelden niet langer individualiseerbaar zijn en daadwerkelijk in het gemeenschappelijk vermogen zijn terecht gekomen.
Volgens het hof maakt de situatie waarbij eigen gelden met gemeenschapsgelden worden vermengd en waarbij er vervolgens vanuit deze rekening gemeenschappelijke kosten (zoals bv. zoals in voorliggend geval kosten met betrekking tot het buitenverblijf van de echtgenoten) worden betaald, op zich een (volwaardig) feitelijk vermoeden uit, nl. dat de eigen gelden op onomkeerbare wijze vermengd zijn met gemeenschapsgelden, en bijgevolg het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd is aan het eigen vermogen van de verarmde echtgenoot.
De grief van de eiser in cassatie, namelijk dat na de storting van eigen gelden op een gemeenschappelijke rekening bijkomend zou dienen te worden aangetoond dat de stand van de rekening na de storting is gedaald – omdat alleen dan zou kunnen aangenomen worden dat een deel van die eigen gelden voor de gemeenschap verbruikt werden – werd niet aangenomen door het Hof van Cassatie.